Bevrijding Frits Slomp uit Koepelgevangenis, 11 mei 1944
Poging tot arrestatie, aan de zwerf.
Die oproep tot verzet is voor de Sicherheitspolizei aanleiding hem te willen arresteren. Op 13 juli 1942 wordt Slomp net op tijd gewaarschuwd als ze al onderweg zijn naar de pastorie. Hij ontsnapt op het nippertje en moet nu zelf op de vlucht, daarbij zijn vrouw, zoon Jan (9) en dochter Janke (11) in Heemse achterlatend.
Hij reist van plaats naar plaats en van onderduikadres naar onderduikadres. Overal waar hij komt organiseert hij onder de schuilnaam 'ouderling van Zanten' besloten bijeenkomsten waar hij zijn oproep tot verzet laat klinken.
In oktober 1942 is hij in Winterswijk. Na afloop van een spreekbeurt ontmoet hij daar een vrouw die met dezelfde overtuiging als hij het nationaal-socialisme afwijst. Dat is Helena Kuipers-Rietberg (fig.06). Zij was voorzitter van de Bond van Gereformeerde Vrouwenverenigingen. Ook zij en haar man helpen onderduikers aan adressen. Zij dringt er bij Slomp op aan een landelijke organisatie voor onderduikers op te zetten.
In de daaropvolgende maanden reist Slomp stad en land af om die organisatie van de grond te tillen. Het is deze zwerftocht die hem de schuilnaam Frits de Zwerver oplevert. Overal waar hij komt houdt hij zijn lezingen en een enkele keer staat hij ook weer op de kansel. Het is eigenlijk een mobilisatie toer. Met een tekst uit het Bijbelboek Jesaja houdt Slomp zijn gehoor voor 'de verdreven te verbergen en de omzwervenden niet te melden'. "Als er vanavond een jood of onderduiker bij u aan de deur klopt en vraagt om onderdak, om Christus wil zult gij hem herbergen", zo preekt hij in Dordrecht.
Na afloop van deze bijeenkomsten wordt ter plaatse een commissie opgericht die zich gaat toeleggen op de organisatie van de onderduik. Er ontstaat een landelijk netwerk, dat uit plaatselijke, regionale en provinciale afdelingen bestaat. Het centrum van de organisatie ligt in Zwolle. Daar wordt vanaf januari 1943 in de Zuiderkerk de zogenaamde Beurs gehouden, waar LO-ers uit het hele land wekelijks bij elkaar komen om onderduikers en beschikbare adressen uit te wisselen en om bonkaarten te brengen en af te halen. Zo is onder leiding van mevrouw Kuipers-Rietberg ("Tante Riek", zoals haar schuilnaam luidt) en Frits de Zwerver in die maanden de grootste verzetsorganisatie in Nederland ontstaan.
Het werk van de LO blijft niet beperkt tot het onderbrengen van onderduikers. Om hen te kunnen verzorgen zijn in toenemende mate valse persoonsbewijzen, distributiekaarten, bonnen en allerlei officiële documenten nodig. Daarvoor worden gespecialiseerde organisaties opgericht zoals de Falsificatiecentrale, de Persoonsbewijzen sectie en een illegale variant op het Centraal Distributiekantoor.
Nadat de Duitsers in maart 1943 de gedemilitariseerde Nederlandse soldaten oproepen om zich voor krijgsgevangenschap te melden stijgt het aantal onderduikers explosief.
Die toestroom stelt de LO voor steeds grotere problemen. Benodigde distributiebescheiden (bonkaarten, vooral voor de aanschaf van levensmiddelen en kleding) waren veelal afkomstig van bevriende medewerkers van de Distributiekantoren. Wat zo beschikbaar kwam was nu niet meer voldoende. De leiding van de LO zocht daarom in de zomer van 1943 contact met knokploegen die her en der gewapende overvallen pleegden. In augustus 1943 werd besloten een eigen landelijk verband van knokploegen te vormen, zodat deze activiteiten beter op de behoeften van de LO zouden kunnen worden afgestemd. Steeds meer lokale knokploegen sluiten zich hierbij aan. Onder leiding van de tuinder Leendert Valstar (schuilnaam Bertus, 1908-1944. Fig.07) en de ondergedoken korporaal van de politietroepen Liepke Scheepstra (Bob, 1918-2002) wordt zo het verband van Landelijke Knokploegen, de LKP, gevormd. Valstar (34) wordt de leider van de knokploegen in de westelijke helft van het land, Scheepstra (24) krijgt de leiding over de oostelijke helft.
De LKP wordt de gewapende arm van de LO. Deze knokploegen overvallen Distributiekantoren en dragen hun buit af aan de LO die steeds grotere aantallen onderduikers te verzorgen had. In de zomer van 1944 bedroeg dit aantal omstreeks de 140.000 (aldus Het Grote Gebod deel 2 p. 601) en later nam het nog verder toe. Maar de knokploegen zijn er ook om de LO te beschermen en, zo nodig, gevangen genomen verzetsmensen te bevrijden. De Duitsers maken in deze periode steeds feller jacht op de illegaliteit en vele LO-ers verdwijnen in de gevangenissen en concentratiekampen, of worden bij represaillemaatregelen geëxecuteerd.